Recent archeologisch onderzoek op het terrein van de Stichting Delacroix aan de Bosschelstraat in Hakendover heeft nieuwe sporen blootgelegd van het rijke verleden van het dorp. Omdat het officiële verslag vrij technisch is en vooral bedoeld voor vakmensen, heb ik geprobeerd het verhaal op een meer toegankelijke en publieksvriendelijke manier te vertellen.


Recent archeologisch onderzoek op het terrein van de Stichting Delacroix aan de Bosschelstraat in Hakendover bracht sporen van het rijke verleden van het dorp aan het licht.
Verspreid in de ondergrond zijn sporen aangetroffen die wijzen op menselijke activiteit vanaf de prehistorie. Op basis van het aangetroffen materiaal kunnen deze sporen worden gedateerd in de Kopertijd, de Bronstijd, de IJzertijd, de Romeinse periode, de volle middeleeuwen, de late middeleeuwen en de postmiddeleeuwse periode.
Opvallend is de sterke vertegenwoordiging van de volle en late middeleeuwen. De relatief grote hoeveelheid vondsten — voornamelijk in de vorm van verspreid nederzettingsafval — wijst op de mogelijke aanwezigheid van één of meerdere woonerven.
Gezien de strategische ligging van het terrein, op de overgang van hogere plateaugronden naar lager gelegen valleigronden langs de Ramshovensebeek, en in de nabijheid van een stad, kan ook de aanwezigheid van relicten van een middeleeuwse versterking met een opperhof-neerhofstructuur niet worden uitgesloten.
Talrijke greppelstructuren en een omvangrijk sedimentpakket met artefacten ondersteunen deze hypothese.
🕰️ Tijdlijn van menselijke activiteit in het onderzochte gebied.

📌 Toelichting bij de Pictogrammen:
🪨 Geologie, bodemlagen of natuurlijke afzettingen: Vertelt ons iets over de natuurlijke context waarin menselijke activiteit plaatsvond.
⚒️ Ambachtelijke of economische activiteit: Denk aan nijverheid, metaalbewerking, steenbewerking, productieprocessen en alles wat te maken heeft met het maken of verwerken van materialen.
🏺 Romeinse periode: Een tijd waarin het onderzochte gebied mogelijk bewoond was en er Romeinse artefacten zijn achtergelaten.
🌊 Landschap: De overgang van plateau naar vallei langs de Ramshovensebeek was aantrekkelijk voor de bouw van een vestiging.
🏡 Woonerven: Grote hoeveelheid nederzettingsafval wijst op langdurige bewoning.
🏰 Versterking: Strategische ligging suggereert een middeleeuwse burcht met hofstructuur.
🧱 Greppels & sediment: Talrijke greppelstructuren en artefacthoudende lagen versterken de hypothese van intensief gebruik.
🏺 Wat is er gevonden?
👉🏾 Paalkuilen
Een paalkuil is een archeologische term die verwijst naar een grondspoor dat ontstaat wanneer een houten paal in de bodem wordt geplaatst en later vergaat. Hoewel het hout zelf meestal verdwenen is, blijft de verkleuring of structuur van de grond zichtbaar, waardoor archeologen kunnen achterhalen waar palen ooit stonden.
🏛️ Wat vertelt een paalkuil?
💥 Locatie van structuren: Paalkuilen vormen vaak de basis voor het reconstrueren van prehistorische gebouwen, zoals hutten, schuren of omheiningen.
💥 Vorm en diepte: De vorm (rond, ovaal, vierkant) en diepte van de kuil geven aanwijzingen over het type paal en de constructie.
💥 Vulling: Soms bevat een paalkuil vulmateriaal zoals stenen, houtskool of aardewerk, wat extra informatie biedt over het gebruik of de periode.
Paalkuilen zijn vaak het enige overblijfsel van neolithische en bronstijdnederzettingen. Ze worden zichtbaar bij opgravingen als donkere vlekken in lichtere bodemlagen.

De linker afbeelding toont hoe een paalkuil eruitziet in de grondlagen: een donkere vlek waar ooit een houten paal stond. Rechts zie je een top-down weergave van meerdere paalkuilen die samen de structuur van een gebouw onthullen—zoals een soort archeologische blauwdruk.
👉🏾 Wandfragmenten van handgevormd aardewerk met een ruwe tot besmeten buitenwand uit de ijzertijd.
Handgevormd aardewerk uit de ijzertijd had vaak een ruwe of vervuilde buitenkant. Het was meestal donker van kleur, onregelmatig van vorm en vertoonde duidelijke sporen van gebruik en slijtage.

Dit type aardewerk werd vooral gebruikt in het dagelijks leven. De belangrijkste toepassingen waren:
🪣 Opslag van voedsel en vloeistoffen
💥 Potten en kruiken werden gebruikt om granen, zaden, water, bier of gefermenteerde dranken in te bewaren.
💥 De ruwe buitenkant hielp soms bij het vasthouden van de pot of bij het aanbrengen van een beschermende laag, zoals leem of vet.
🔥 Koken en verwarmen
💥 Sommige potten waren geschikt om direct op het vuur te zetten.
💥 De dikke wand en handgevormde structuur maakten ze bestand tegen hitte, al waren ze minder verfijnd dan het latere keramiek.
🍽️ Serveren en eten
💥 Kleinere kommetjes of bekers konden gebruikt worden om maaltijden te serveren of te nuttigen.
💥 Sporen van gebruik (zoals roet of verkleuring) geven archeologen aanwijzingen over het soort voedsel dat erin zat.
🛠️ Ritueel of symbolisch gebruik
💥 In sommige gevallen werd aardewerk gebruikt in begrafenisrituelen of als offergave.
💥 De vorm en versiering konden een sociale of spirituele betekenis hebben.
👉🏾 Een kleine afslag in Haspengouwse vuursteen uit de ijzertijd.
Deze vuursteen komt uit de regio rond Sint-Truiden en is van hoge kwaliteit: fijnkorrelig, goed splijtbaar en dus ideaal voor werktuigproductie.
Als zo’n afslag op een andere locatie wordt gevonden, kan dat iets zeggen over ruilnetwerken of mobiliteit in de prehistorie of vroege geschiedenis.
👉🏾 Een brokstuk in wommersomkwartsiet.
Een brokstuk in Wommersomkwartsiet is meestal een fragment van een werktuig of een restproduct van steenbewerking. Deze unieke steensoort, met een typische grijze, fijnkorrelige textuur, werd bewerkt en gebruikt in de prehistorie, vooral tijdens het Mesolithicum en Neolithicum. Door zijn hardheid en splijtbaarheid was hij uitermate geschikt voor het maken van werktuigen. Hier is wat we weten over het gebruik ervan:
🪨 Wat is Wommersomkwartsiet?
💥 Het is een fijnkorrelige, grijze kwartsiet die voorkomt in de streek rond Wommersom (Vlaams-Brabant).
💥 Al sinds het Mesolithicum (ca. 10.000–5.000 v.Chr.) werd deze steensoort gebruikt voor het maken van werktuigen zoals microlieten, bijlen, schrabbers en stekers.
🔧 Typische werktuigen

🔨 Mogelijk gebruik van een brokstuk
💥 Restmateriaal van werktuigproductie: Het brokstuk kan een afslag zijn van een grotere steen die werd bewerkt tot een werktuig. Zulke resten geven aan dat er op de vindplaats ambachtelijke activiteit plaatsvond.
💥 Grondstof voor verdere bewerking: Sommige brokstukken werden hergebruikt om kleinere snij- of kraswerktuigen te maken, bijvoorbeeld voor het bewerken van hout, leer of planten.
💥 Culturele en geografische indicator: Wommersomkwartsiet werd verspreid over een groot gebied — tot in Nederland en Duitsland — en fungeerde als een soort culturele marker. De aanwezigheid van zo’n brokstuk kan dus ook iets zeggen over ruilnetwerken of mobiliteit in de prehistorie.

👉🏾 Wandfragmenten van een dolium (voorraadpot) uit de Romeinse periode.
Een dolium (meervoud: dolia) is een grote, ronde opslagpot uit de oudheid, meestal vervaardigd uit gebakken klei. Deze indrukwekkende vaten speelden een centrale rol in het dagelijks leven van de Romeinen.
🔍 Kenmerken van een dolium:
💥 Formaat: Dolia konden tot wel 1.300 liter bevatten en waren soms manshoog.
💥 Vorm: Bolle buik, brede mond, meestal zonder handvatten. Sommige hadden een ronde bodem, andere een vlakke.
💥 Materiaal: Gebakken klei, vaak aan de binnenzijde bedekt met pek, bijenwas of dennenhars om vloeistoffen te beschermen tegen oxidatie.
💥 Plaatsing: Vaak deels ingegraven in de grond, wat hielp bij temperatuurregeling en stabiliteit.
🍷 Gebruik in het dagelijks leven:
💥 Wijnproductie: Dolia dienden voor de fermentatie van wijn. De poreuze klei liet zuurstof toe, wat zorgde voor complexe smaken.
💥 Voedselopslag: Naast wijn werden ook olijfolie, graan, water en amurca (olijfafval) bewaard.
💥 Architecturale integratie: Dolia stonden in villa’s, tavernes, keukens en magazijnen. In sommige gevallen werden ze zelfs gebruikt in theaters voor akoestische effecten.
💥 Temperatuurcontrole: Door ze deels in de grond te plaatsen, bleef de inhoud koel en stabiel, ideaal voor fermentatie en bewaring.

👉🏾 Fragmenten van Maaslands aardewerk.
Een type keramiek dat afkomstig is uit het Maasland, een regio langs de rivier de Maas die delen van België, Nederland en Duitsland omvat.
Vooral geproduceerd en gebruikt in de volle middeleeuwen (ca. 900–1200), en bekend om zijn technische kwaliteit en esthetische afwerking.
🔍 Kenmerken van Maaslands aardewerk:
💥 Witbakkend aardewerk: Gemaakt uit ijzerarme klei, waardoor het bij oxidatieve bakking een lichte, gelige kleur kreeg.
💥 Loodglazuur: Vaak geglazuurd met een transparante loodglazuur, die het oppervlak een glanzende afwerking gaf.
💥 Fijn afgewerkt: Het aardewerk werd op een sneldraaiende pottenbakkersschijf vervaardigd, wat zorgde voor strakke vormen en symmetrie.
💥 Gebruik: Vaak gebruikt voor tafelaardewerk, zoals kommen, kannen en kruiken.
📍 Archeologische context:
💥 Maaslands aardewerk werd vaak geëxporteerd naar andere regio’s.
💥 Het onderscheidt zich van lokaal aardewerk door zijn kleur, glazuur en kleisamenstelling, en wordt vaak vergeleken met Rijnlands roodbeschilderd aardewerk.

👉🏾 Fragmenten van een kogelpot uit de volle middeleeuwen.
De kogelpot — een kookpot met bolvormig lichaam en vaak ruwe afwerking — was tussen de 11de en 13de eeuw een veelgebruikt huishoudelijk voorwerp. De gevonden fragmenten lagen in een houtskoolrijke context, wat wijst op verbranding, vuurgebruik of kookactiviteit nabij een haard. De vindplaats getuigt van voedselbereiding en het stoken van vuur.

👉🏾 Fragmenten van rood geglazuurd aardewerk.
Rood geglazuurd aardewerk uit de (post)middeleeuwse periode is een keramieksoort die herkenbaar is aan zijn warme, glanzende oppervlak. Het werd veelvuldig gebruikt voor servies, kookgerei en opslagpotten.

👉🏾 Fragmenten van protosteengoed uit de late middeleeuwen.
Een vroege vorm van keramiek die de overgang markeert tussen gewoon aardewerk en volledig versinterd steengoed. Het werd geproduceerd tussen ca. 1220 en 1280, vooral in het Duitse Rijnland en het Maasgebied. Deze keramieksoort vormt een brug tussen eenvoudige aardewerktechnieken en de latere, verfijnde steengoedproductie.
🔍 Kenmerken van laatmiddeleeuws protosteengoed:
💥 Baktemperatuur: Gebakken bij ca. 1000–1100°C, wat resulteert in een klinkend harde scherf die nog niet volledig versinterd is.
💥 Textuur: Voelt ruw aan, als fijn schuurpapier, door zichtbare zandkorrels in de klei (magering).
💥 Kleur:
💥 Beige protosteengoed: Geelachtig tot beige met roodbruine deklaag.
💥 Grijs protosteengoed: Donkergrijs met roodbruine tot bruine deklaag.
💥 Soms zijn zwarte stippen zichtbaar door lavasteen-deeltjes (tefriet).
💥 Versiering: Soms voorzien van ijzerengobe (een kleicoating) of rudimentaire verfdecoraties zoals stippen, krullen en golvende lijnen.
💥 Vormen: Veel voorkomende vormen zijn kannen, bekers (soms met lintoor), veldflessen en voorraadpotten


👉🏾 Fragmenten van wit geglazuurd aardewerk uit de late middeleeuwen.
Wit geglazuurd aardewerk uit de late middeleeuwen werd vaak gebruikt als tafelwaar. Het glazuur gaf niet alleen een esthetische meerwaarde, maar maakte het aardewerk ook beter bestand tegen vloeistoffen. Dergelijke kruiken en kannen zijn veelvuldig teruggevonden in stedelijke contexten en wijzen op de opkomst van verfijnder keramiek in de huishoudens van de 14de en 15de eeuw.

👉🏾 Bodemfragmenten van een kruik in steengoed (Raeren) uit de late middeleeuwen.
Deze kruiken uit de 15e en 16e eeuw zijn vaak voorzien van reliëfdecoratie, inscripties en een zoutglazuur. Ze waren niet alleen functioneel, maar ook kunstzinnig: ze weerspiegelen het vakmanschap, de symboliek en het dagelijks leven in het laatmiddeleeuwse Europa.

De reproductie, rijkelijk versierd met figuratieve taferelen en reliëfbands, weerspiegelt zowel het vakmanschap van de pottenbakker als de maatschappelijke betekenis van dergelijk vaatwerk. Het hooggebakken Raerense steengoed was waterdicht en dus ideaal voor het bewaren en schenken van drank. De reliëfs tonen waarschijnlijk Bijbelse of allegorische scènes, die niet alleen esthetisch, maar ook moraliserend bedoeld waren. Zo fungeerde de kruik tegelijk als gebruiksvoorwerp en als drager van verhalen en waarden uit haar tijd.
👉🏾 Bodemfragmenten van een recipiënt in malgevormd porselein uit de postmiddeleeuwse periode (1800 – 1950).
🏭 Wat is malgevormd porselein?
Malgevormd porselein verwijst naar keramiek dat niet met de hand op een draaischijf is gevormd, maar in een mal gegoten of geperst. Deze techniek werd steeds populairder in de 19e en 20e eeuw, vooral in industriële productieomgevingen.
🕰️ Situering: 1800–1950 (postmiddeleeuws)
Deze periode valt in de vroegmoderne tot moderne tijd, waarin porseleinproductie evolueerde van ambachtelijk naar industrieel:
1. 19e eeuw: Industriële expansie
💥 België: Fabrieken zoals Demeuldre-Coché in Elsene (1830–1953) produceerden porselein voor zowel huishoudelijk als decoratief gebruik
💥 Stijl: Eclecticisme, neoclassicisme, en later art nouveau.
💥 Techniek: Mallen werden gebruikt om complexe vormen te herhalen, zoals servies, beeldjes en sierobjecten.
2. Begin 20e eeuw: Art nouveau & art deco
💥 Porselein kreeg een decoratieve functie, met gestileerde vormen en florale motieven.
💥 Maltechniek maakte het mogelijk om gedetailleerde reliëfs en figuren te produceren in grote oplage.
3. Tussenoorlogse periode & naoorlogse jaren
💥 De productie werd gestandaardiseerd; porselein werd een massaproduct.
💥 Stijlen versoberden, maar de maltechniek bleef dominant — vooral voor serviesgoed en figuratieve beeldjes.
🔍 Kenmerken van malgevormd porselein
💥 Herkenbaar aan: Naadlijnen, herhaalde vormen, soms minder verfijnde afwerking dan handgedraaid porselein.
💥 Gebruik: Servies, beeldjes, religieuze objecten, decoratieve vazen.
💥 Decoratie: Overdruktechniek, transferprint, glazuur in diverse kleuren.

👉🏾 Een mogelijk versterkte plek?
Door de ligging van het terrein — op een overgang van hoog naar laag langs de Ramshovensebeek en dicht bij een stad — bestaat de kans dat hier ooit een versterkte middeleeuwse site lag, met een typische indeling van een opperhof en neerhof.
Een middeleeuwse versterking met een opperhof-neerhofstructuur was typisch voor versterkte woonplaatsen in de middeleeuwen:
🏰 Opperhof: Het hoger gelegen, versterkte deel waar de heer woonde. Boven op een motte (kunstmatige heuvel) staat een houten donjon, omringd door een palissade. Dit is het residentiële en verdedigbare deel.
🐄 Neerhof: Het lager gelegen deel, een omheind terrein met bijgebouwen zoals stallen, opslagplaatsen en woningen voor het personeel of boeren.

💥 Opperhof (motte): Een houten donjon op een grasbedekte heuvel, omringd door een palissade van geslepen houten palen.
💥 Neerhof: Een lager gelegen binnenhof met houten gebouwen zoals stallen, opslagplaatsen en woningen met rieten daken.
💥 Verdedigingsstructuur: Houten poorten, een brug over een gracht, en een omheining van houten palissades.
💥 Omgeving: Een groen landschap met bossen, velden en een kronkelend pad dat naar de versterking leidt.

💥 Opperhof (motte): Een stenen donjon op een hoge heuvel, omringd door een stevige muur met wachttorens.
💥 Neerhof (bailey): Een lager gelegen terrein met houten gebouwen zoals stallen, opslagplaatsen en woningen.
💥 Verdedigingsstructuur: Palissades, grachten en bruggen verbinden de twee delen.
💥 Omgeving: Een groen, glooiend landschap met bossen en velden.
Terug naar de overzichtspagina: Hakendover – Geschiedenis in Galop.
Auteur